Jurisprudentie

Uitspraak CAT van 23 juni 2023 (zaaknummer 23-31/CAT)(22-72 AT)

Trefwoorden

Doel tuchtrecht. Ongevraagd correspondentie naar derden sturen. Rapport moet personalia bevatten van personen waarmee arbeidsdeskundige heeft gesproken. Waarschuwing.

Artikelen Gedragscode SRA

1, 3 lid 4

Samenvatting

Arbeidsdeskundig onderzoek in werkgever-werknemersverhouding. Verweerder heeft zonder toestemming van klager de vertegenwoordigers van werkgever en de bedrijfsarts betrokken in de mailwisseling met klager. Het AT acht dat in strijd met hetgeen van een redelijk handelend arbeidsdeskundige mag worden verwacht. Vooral in situatie waarin verweerder op hoogte was van gespannen arbeidsrelatie en het verschil van inzicht met de bedrijfsarts over de FML. Het AT acht klacht gegrond zonder oplegging van een maatregel bij beslissing van 23 februari 2023 (22-72/AT). Klager tekent beroep aan. Het CAT wijst erop dat het doel van het arbeidsdeskundig tuchtrecht handhaving is van de kwaliteit van de beroepsuitoefening door in het Register ingeschreven arbeidsdeskundigen. Het Tuchtreglement SRA biedt cliënten en opdrachtgevers in de zin van het Tuchtreglement SRA - als rechtstreeks belanghebbende bij de handhaving van die kwaliteit - de mogelijkheid om klachten daarover aan de tuchtrechter voor te leggen en een beroepsmogelijkheid voor zover die klachten zijn afgewezen of niet-ontvankelijk verklaard. Oplegging van een tuchtmaatregel beoogt niet (zozeer) om aan de klager wiens klacht gegrond is verklaard genoegdoening te verschaffen, als wel om – in het kader van een behoorlijke beroepsuitoefening – de betrokken beroepsbeoefenaar in te scherpen dat hij professioneel beneden de maat is gebleven, aldus het CAT. Inhoudelijk oordeelt het CAT dat de verslaglegging van het bezoek aan de werkplek heel summier is en nauwelijks een beschrijving van de situatie inhoudt. Het CAT rekent verweerder aan dat de namen van de personen met wie hij heeft gesproken ontbreken, wat onmisbaar is voor de controleerbaarheid. Daarom legt het CAT hem in beroep een waarschuwing op.

-----------------------------------------

Uitspraak CAT 23 juni 2023

Zaaknummer 23-31 CAT

Uitspraak van het Centraal Arbeidsdeskundig Tuchtcollege op de klacht van

klager in hoger beroep,

hierna te noemen: klager,

tegen

register-arbeidsdeskundige,

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: verweerder.

Procesverloop

1.1       Bij beroepschrift met bijlagen van 14 maart 2023 heeft klager tijdig beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Arbeidsdeskundig Tuchtcollege (hierna ook: AT) van 23 februari 2023 met zaaknummer 22-72/AT, gegeven tussen klager en verweerder. Voor het procesverloop bij het AT verwijst het college naar wat in die uitspraak is vermeld en naar de daarin genoemde stukken onder 'Procesverloop.'

1.2       Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, binnengekomen op 1 mei 2023.

1.3       Op 26 mei 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Klager en verweerder zijn ter zitting verschenen en hebben ieder het woord gevoerd, klager aan de hand van een pleitnota die ter zitting is overgelegd.

1.4       Ten slotte is uitspraak bepaald op heden. 

De feiten

2.1       Voor de feiten gaat het college uit van de feiten die door het Arbeidsdeskundig Tucht­college onder het kopje 'Feiten' in de bestreden uitspraak zijn vermeld, nu daartegen in beroep geen grieven zijn gericht. Het gaat daarbij om het volgende.

2.2       Klager is op 23 september 2020 ziek uitgevallen voor zijn werk bij een gemeente (hierna: de gemeente of de werkgever).

2.3       In verband met de langdurige arbeidsongeschiktheid van klager is aan verweerder in juni 2021 door de gemeente opdracht verleend om een beoordeling te geven van de arbeidsmogelijkheden van klager.

2.4       Over de door de bedrijfsarts opgestelde functionele mogelijkhedenlijst (FML) vindt op 11 juni 2021 overleg plaats tussen verweerder en de bedrijfsarts. Daarbij geeft de bedrijfsarts aan dat werknemer zich niet kan vinden in de FML en van mening is dat er geen sprake is van beperkingen in het persoonlijk en sociale functioneren. De bedrijfsarts geeft aan dit anders te zien en bij de opgestelde FML te blijven.

2.5       Op 14 juni 2021 verricht verweerder zijn arbeidsdeskundig onderzoek. Verweerder bezoekt de werklocatie. Op deze locatie vindt een gesprek plaats met vertegenwoordigers van de werkgever, de re-integratieadviseur HRM en de teammanager. Vervolgens spreekt verweerder met klager. Daarna vindt er een gezamenlijk overleg met (de vertegenwoordigers van) de werkgever en klager plaats.

2.6       Op 16 juni 2021 stelt verweerder zijn rapportage op. Het concept daarvan stuurt hij op 17 juni 2021 aan (de vertegenwoordigers van) de werkgever en aan klager.

2.7       Naar aanleiding van het concept stelt klager op 17 juni 2021 per e-mail een aantal vragen aan verweerder. Daarop wordt door verweerder op 21 juni 2021 gereageerd. Klager reageert daar op 21 juni 2021 weer op met aanvullende vragen. Verweerder reageert daar dezelfde dag op en verzoekt klager uiterlijk 22 juni 2021 inhoudelijk te reageren zodat het rapport definitief kan worden gemaakt.

2.8       Klager geeft op 21 juni 2021 naar aanleiding van de reactie van verweerder zijn, zoals hij zelf aangeeft, “ongezouten” mening over het arbeidsdeskundig re-integratie onderzoek van verweerder.

2.9       Op 23 juni 2021 brengt verweerder een bezoek aan de fysieke werkplek van klager en maakt verweerder zijn rapport ‘Reïntegratieonderzoek’ definitief.

2.10     Verweerder reageert op 24 juni 2021 op de e-mail van klager van 21 juni 2021 (2.8) en stuurt daarbij het definitieve rapport mee. In de cc van zijn mail neemt verweerder de in 2.5 genoemde vertegenwoordigers van werkgever, zijnde de re-integratieadviseur en de teammanager, en de bedrijfsarts mee.

2.11     Op 25 juni 2021 reageert klager per mail op het definitieve rapport van verweerder en geeft aan het onderzoek van verweerder “waardeloos”, onvolledig en “respectloos” te vinden.

Overwegingen

3.1       Volgens de uitspraak van het AT, waarvan beroep, verwijt klager verweerder, kort samengevat, het volgende:

  1. verweerder is niet onafhankelijk te werk gegaan en heeft de schijn van belangen­verstrengeling gewekt. Klager wijst daarbij op diverse feiten en omstandigheden;
  2. verweerder heeft de privacy van klager geschonden door vertrouwelijke e-mailwisseling, zonder toestemming van klager, te delen met derden.

Tegen deze weergave van de klacht door het AT is in hoger beroep geen grief gericht zodat ook het college daarvan uitgaat.

3.2       Het AT heeft deze klachten aldus gekwalificeerd dat verweerder daarmee zou hebben gehandeld in strijd met de algemene toetsnorm van artikel 1 Gedragscode SRA waarin, kort samengevat, is vastgelegd dat de arbeidsdeskundige bij zijn werkzaamheden de zorg in acht neemt van een goed arbeidsdeskundige.

3.3       Het AT heeft, na daartoe door verweerder gevoerd verweer, klachtonderdeel (3.1) a. ongegrond geoordeeld en onderdeel b. deels gegrond.

3.3.1    Uit 6.3 van de beslissing van het AT volgt dat het AT van oordeel was dat klager zijn stellingen voor wat betreft klachtonderdeel (3.1) a. onvoldoende heeft onderbouwd. Volgens het AT heeft verweerder zorgvuldig en onafhankelijk onderzoek gedaan, heeft er hoor en wederhoor plaatsgevonden en voordat het rapport definitief is gemaakt is er gelegenheid geboden om op het concept daarvan te reageren. Ten slotte is door verweerder ook nog de fysieke werkplek van klager bezocht. Het enkele feit dat de medewerker van het UWV en verweerder elkaar kennen en verweerder vaker in opdracht van de werkgever van klager handelt en er in die zin een relatie bestaat met vertegenwoordigers van werkgever, maakt naar het oordeel van het AT niet, dat gesproken kan worden van belangenverstrengeling, aldus het AT.

3.3.2   Voor wat betreft klachtonderdeel (3.1) b. overwoog het AT ten eerste in 6.5 dat er geen sprake is van privacygevoelige of vertrouwelijke c.q. geheime gegevens die door verweerder zonder toestemming van klager met derden zijn gedeeld. In die zin is dit onderdeel van de klacht volgens het Tuchtcollege ongegrond.

Ten tweede overwoog het AT (6.6) dat het, zonder toestemming van klager, de vertegen­woordigers van werkgever en de bedrijfsarts in de mailwisseling met klager gaan betrekken onzorgvuldig en in strijd met de algemene toetsnorm van artikel 1 Gedragscode SRA is. Daarbij wees het erop dat de relatie tussen een arbeidsdeskundige en een betrokkene gekenmerkt wordt door een zekere mate van vertrouwelijkheid. Een arbeidsdeskundige dient er, zeker in een situatie waarin toch al sprake is van gespannen verhoudingen, op bedacht te zijn dat het ongevraagd betrekken van derden in een discussie met een betrokkene over zijn onderzoek en rapportage belastend kan zijn voor een betrokkene en afbreuk doet aan het vertrouwen en draagvlak dat nodig is voor zijn onderzoek. (…) Een redelijk handelend arbeidsdeskundige stuurt naar het oordeel van het AT ongevraagd geen correspondentie met een betrokkene naar derden, in dit geval de opdrachtgever tevens werkgever, en de bedrijfsarts. Vooral niet in onderhavige situatie, waarin verweerder op de hoogte was van de gespannen arbeidsrelatie en het verschil van inzicht met de bedrijfsarts over de FML.

Het definitieve rapport had verweerder met één mail aan klager en de opdrachtgever kunnen versturen, terwijl klager in een afzonderlijke mail nog van een reactie op zijn e-mail van 21 juni 2021 (2.8) had kunnen worden voorzien. In zoverre is de klacht gegrond, aldus het AT.

3.3.3   Ten slotte besliste het AT dat kon worden volstaan met een gedeeltelijke gegrondverklaring van de klacht (zie hiervoor, 3.3.2) zonder oplegging van een maatregel.

Vooraf

3.4.1    Gelet op hetgeen klager in 8.2. van zijn beroepschrift aanvoert, samengevat als: het AT is duidelijk wars van tucht, het kan beter opgeheven worden als het geen enkel bestraffend karakter wil hebben en het college van beroep (het college leest: CAT) dient hier een heel hard oordeel te vellen, stelt het college het volgende voorop.

Volgens artikel 14.1 aanhef en sub a. van het Tuchtreglement SRA kan door de klager uitsluitend beroep bij het CAT worden ingesteld “voor zover de klacht is afgewezen of niet ontvankelijk is verklaard.” (curs. CAT) Daaruit volgt dat klager niet kan worden gevolgd in zijn kritiek ten aanzien van de beslissing van het AT als hiervoor weergegeven in 3.3.3. Klager is in zoverre niet-ontvankelijk.

3.4.2    Het college kan zich bovendien niet aan de indruk onttrekken dat klager een verkeerde voorstelling van het tuchtrecht heeft, althans met betrekking tot de strekking ervan.

Zoals door het college eerder opgemerkt[1] is het doel van het tuchtrecht zoals geregeld in het Tuchtreglement SRA, kort gezegd, handhaving van de kwaliteit van de beroepsuitoefening door in het Register ingeschreven arbeidsdeskundigen. Het Tuchtreglement SRA geeft, als rechtstreeks belanghebbende bij de handhaving van die kwaliteit, aan cliënten en opdrachtgevers in de zin van het Tuchtreglement SRA de mogelijkheid om klachten daarover aan de tuchtrechter voor te leggen, alsmede een beroepsmogelijkheid voor zover die klachten zijn afgewezen of niet-ontvankelijk verklaard. Oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel beoogt niet (zozeer) om aan de klager wiens klacht gegrond wordt verklaard genoegdoening te verschaffen, als wel om – in het belang van een behoorlijke beroepsuitoefening – de betrokken beroepsbeoefenaar in te scherpen dat hij professioneel beneden de maat is gebleven.

Voor zover klager in zijn beroepschrift die strekking en grenzen van het tuchtrecht uit het oog verliest gaat het college daaraan voorbij.

3.4.3    Het college gaat ook voorbij aan de pagina’s lange klachten over het handelen van de gemeente, in het bijzonder (maar niet alleen) door haar re-integratieadviseur (“exit-regisseur”, aldus klager). Voor zover de gemeente jegens klager niet heeft gehandeld zoals een goed werkgever betaamt moet klager daarvoor bij het Hof zijn in het kader van het volgens klager ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter van 18 mei 2022. Het college gaat daar niet over. Het college behandelt alleen klachten tegen register-arbeidsdeskundigen.

3.4.4    Het college wijst klager in dit “vooraf” ten slotte op het toetsingskader zoals door het AT in zijn uitspraak is geschetst onder 5. “De werkwijze van het Tuchtcollege”, welk toetsingskader ook het CAT aanhoudt.

3.4.5    Verweerder voert ook in hoger beroep verweer. Voor zover nodig voor de beoordeling van het beroep gaat het college daarop hierna in.

3.4.6    Het college stelt vast dat door verweerder geen (incidenteel) hoger beroep is ingesteld ter zake van de gedeeltelijke gegrondverklaring van klachtonderdeel b. door het AT. Verweerder heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij zich kan vinden in de uitspraak van het AT.

3.5       Klager komt in zijn doorlopend betoog uiteindelijk op blz. 12 onder het kopje “Grieven bij AT beslissingen onder punt 6.3” tot wat het CAT begrijpt als een aantal gronden van beroep als bedoeld in artikel 16.2 van het Tuchtreglement SRA. Het CAT zal die grieven hierna (genummerd) weergeven en bespreken.

Grief 1.

3.5.1    Klager vindt het bijzonder flauw om te lezen dat het AT in zijn beslissing het argument hanteert dat hij onvoldoende bewijs ter onderbouwing van zijn klacht heeft verstrekt.

Volgens klager waren zijn bewijsvoeringen en -stukken meer dan voldoende om aan te tonen dat verweerder geen enkel onafhankelijk arbeidsdeskundig onderzoek uitgevoerd had.

3.5.2    Het college volgt klager hierin niet. De door klager gebezigde metaforen (“koekebakker”, “verpleegkundige” en “apk-keurmeester”) en kwalificaties (bijv. “een direct gestuurde marionet van de re-integratieadviseur”) met betrekking tot de persoon en het werk (het arbeidsdeskundigenrapport) van verweerder voor rekening van klager latend, stelt het college met het AT vast dat klager zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. Klager is het volstrekt niet eens met de door de bedrijfsarts opgestelde FML (“een giftige FML”), maar wat daarvan zij, die FML diende door verweerder wel tot uitgangspunt genomen te worden voor zijn arbeidsdeskundige beoordeling. Het door klager aangevraagde Deskundigenoordeel bij UWV leidde ook niet tot een andere uitkomst. Het enkele feit dat de UWV-arbeidsdeskundige verweerder, oud-collega, “vrij goed kent”, rechtvaardigt zonder nadere onderbouwing, die klager desgevraagd ter zitting van CAT niet kon geven, niet de stelling dat deze verweerder “stuurt” noch dat er bij verweerder “(m)et zijn nog altijd warme banden bij z’n oud-collega’s van het UWV ook een aantoonbare situatie van belangenverstrengeling (bestaat)”. En dat verweerder, zelfstandig register-arbeidsdeskundige, regelmatig in opdracht van een derde – het bedrijf waaraan de bedrijfsarts verbonden is – arbeidsdeskundige onderzoeken verricht brengt niet zonder meer met zich dat verweerder geen onafhankelijk arbeidsdeskundig onderzoek uitgevoerd heeft.[2] Als gezegd (3.4.3) treedt het CAT niet in de rol van de re-integratieadviseur van werkgever. Maar voor de stelling dat verweerder “in verlengde van de bedrijfsarts opereert, die op zijn beurt weer in het verlengde van de [re-integratie-adviseur] opereert” is geen enkele deugdelijke onderbouwing aangevoerd. Dat het commerciële partijen zijn is daartoe onvoldoende.

3.5.3    Het college neemt ook in aanmerking wat klager had kúnnen overleggen maar nalaat. Klager lijkt te selecteren naar wat hem past, zoals een enkele minuut van een tweetal audio-opnames en twee pagina’s zowel uit het Arbeidsdeskundig rapport/deskundigenoordeel van UWV van 1 maart 2021, als van beschikking van de kantonrechter van 18 mei 2022 waarvan appel (3.4.3). Deze beschikking maakt onder 2.14 melding van een op 14 april 2021 door klager afgelegd assessment in de resultaten waarvan klager zich niet kon vinden.

Dit assessment is door klager niet overgelegd. Het college heeft als medegedeeld ter zitting kennisgenomen van de volledige maar geanonimiseerde beschikking, onder ECLI:NL:RBNHO:2022:4874 gepubliceerd op Rechtspraak.nl.

Grieven 2 en 3.

3.6.1    Grief 2 klaagt erover dat er volgens het AT in voldoende mate hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden, maardaar is dus helemaal niets van waar, aldus klager. Verweerder heeft geen directe collega's van de servicedesk gesproken, heeft alleen maar aan “hoor” gedaan en helemaal nergens objectief/onafhankelijk onderzoek. Aanpassen van het concept-rapport was niet mogelijk, tenzij er een feitelijke onjuistheid in werd vermeld. Het is alleen maar “hoor” gebleken en voor de vorm genoteerd in zijn ADO-rapport, aldus klager. En als het klager niet zou bevallen kon ik een deskundigenonderzoek aanvragen bij (zijn vriendjes of oud-collega’s van) het UWV, aldus klager.

Volgens grief 3 wordt de “flagrante leugen” dat verweerder achteraf nog even op de werkplek van klager is wezen kijken, zonder meer geaccepteerd door het AT en ook nog eens op volle waarde geschat, terwijl verweerder daar echt geen directe mannelijke collega van klager gesproken heeft en ook helemaal niet wist wat al het werk bij de servicedesk inhield.

Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

3.6.2    In aansluiting op het vermelde in 3.4.4 met betrekking tot het toetsingskader wijst het college erop dat het niet aan klager is te bepalen wat een deugdelijk arbeidsdeskundigen-onderzoek inhoudt en hoe dat dient te worden verricht. Verweerder diende onweersproken ingevolge het kader van een re-integratie-onderzoek van de (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte klager de volgende vragen te beantwoorden (2.2 van het rapport van verweerder):

  • Kan de werknemer het eigen werk bij de eigen werkgever uitvoeren?
  • Zo nee, is het eigen werk met behulp van aanpassingen passend te maken?
  • Zo nee, kan de werknemer ander werk bij de eigen werkgever uitvoeren?
  • Zo nee, zijn er mogelijkheden om de werknemer naar ander werk te begeleiden en is een vervolgtraject gewenst?

Verweerder is, anders dan klager kennelijk veronderstelt, niet gehouden om de visie van klager op “werklast, werkdruk, disciplines, verantwoordelijkheden, arbeidsethos, toegevoegde waarde, stressbestendigheid, dienstbaarheid, afhandelsnelheid, klantgerichtheid, klantvriendelijkheid en functiewaardering” in het kader van zijn onderzoek naar de arbeidsgeschiktheid van klager te betrekken, laat staan die visie te volgen. Terecht heeft verweerder er ook op gewezen dat hij geen onderzoek naar psychosociale arbeidsbelasting uitvoert.

Naar het oordeel van het college heeft verweerder in voldoende mate hoor en wederhoor toegepast, immers verweerder heeft zowel klager als werkgever gehoord. Verweerder stelt dat de teammanager van klager hem naar de betreffende kantoorruimte heeft gebracht: “hoe kom ik daar anders binnen?”, aldus verweerder. Verweerder stelt daarmee de feitelijke werkplek, “een gewone kantoorruimte” aldus verweerder, te hebben gezien. Dat verweerder (juist) in aanwezigheid van de teammanager op de werkplek is geweest komt het college niet onaannemelijk voor. Of verweerder bij zijn bezoek directe collega’s van klager heeft gesproken is voor het college niet opgehelderd. Volgens klager hebben de twee aanwezige collega’s ontkend met verweerder te hebben gesproken, volgens verweerder heeft hij wél met twee directe collega’s (een man en een vrouw) gesproken. Het college stelt vast dat de verslaglegging van verweerder over dit bezoek heel summier is en nauwelijks een beschrijving van de situatie inhoudt. Ook ontbreken, onmisbaar voor de controleerbaarheid, de namen van de personen waarmee gesproken is (artikel 3 lid 4 van de Gedragscode SRA). Het rapport is daardoor onderdeel van de discussie geworden.

Het college volgt verweerder evenwel waar hij erop wijst dat hij beschikte over de functiebeschrijving en de visies van klager en de werkgever. In de omstandigheden van dit geval was verweerder naar de maatstaf van artikel 1 van de Gedragscode SRA naar het oordeel van het CAT niet tot verder onderzoek gehouden.

3.7       Voor zover klager onder het kopje “Schending van mijn privacy, de vertrouwensband en de AVG” daarover klaagt ziet klager eraan voorbij dat het AT die klacht gedeeltelijk gegrond geoordeeld heeft en deze in zoverre niet voor hoger beroep in aanmerking komt (vgl. het citaat in 3.4.1) en verliest hij zich overigens opnieuw in een kruistocht tegen de re-integratieadviseur.

Ook over de eventuele voor klager nadelige arbeidsrechtelijke gevolgen van het door het AT (terecht) klachtwaardig geoordeelde handelen van verweerder oordeelt het college niet, klager moet daarvoor bij de burgerlijke rechter zijn.

3.8.1    Het voorgaande overziende concludeert het college dat de grieven van klager vergeefs zijn voorgesteld, behoudens voor zover het betreft (3.6.2) het ontbreken van de namen van de personen waarmee gesproken is, zijnde een schending van artikel 3 lid 4 van de Gedragscode SRA.

3.8.2    Daarmee is een heroverweging van het oordeel van het AT (zie hiervoor, 3.3.3) dat kon worden volstaan met een gedeeltelijke gegrondverklaring van de klacht zonder oplegging van een maatregel aan de orde. Het college ziet in hetgeen thans in beroep aanvullend is komen vast te staan aanleiding tot een ander oordeel dan het AT te komen. In eerste aanleg is reeds komen vast te staan dat verweerder onzorgvuldig en in strijd met de algemene toetsnorm van artikel 1 Gedragscode SRA heeft gehandeld. In hoger beroep is daarbij gekomen de schending van artikel 3 lid 4 van de Gedragscode SRA. Het college is van oordeel dat in deze op de voet van artikel 20 lid 1 van het Tuchtreglement SRA de maatregel van waarschuwing op z’n plaats is.

3.9       Nu grief 3 gedeeltelijk slaagt behoort het beroep gedeeltelijk gegrond te worden verklaard.

Beslissing

Het Centraal Arbeidsdeskundig Tuchtcollege:

-          verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betreft het oordeel van het Arbeidsdeskundig Tuchtcollege dat kan worden volstaan met een gedeeltelijke gegrondverklaring van de klacht zonder oplegging van een maatregel;

-          verklaart het beroep gegrond voor zover het betreft de schending van artikel 3 lid 4 van de Gedragscode SRA en vernietigt de uitspraak van het Arbeidsdeskundig Tuchtcollege van 23 februari 2023 met zaaknummer 22-72/AT, gegeven tussen klager en verweerder;

-          legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op.

Aldus beslist door het Centraal Arbeidsdeskundig Tuchtcollege op 23 juni 2023 door

J.W. van Rijkom, voorzitter, en de heren P. van Kesteren en A.L. van Summeren, leden. [1] Zie bijv. CAT 4 december 2020, 2020/21 CAT en 2020/22 CAT en CAT 20 april 2018, 17/14 CAT. [2] Vgl. CAT 20 september 2019, 19/17 CAT  
 

Uitspraak AT van 23 februari 2023 (zaaknummer: 22/72 AT)

Trefwoorden

Belangenverstrengeling. Privacy schending. Deels gegronde klacht. Geen maatregel.

Artikelen Gedragscode SRA

Art. 1.

Samenvatting

Klacht over belangenverstrengeling en schending van de privacy. Verweerder wordt vaker ingeschakeld door werkgever en rapporteert op het briefpapier van de arbodienst van de bedrijfsarts. Klager heeft zelf geen inspraak gehad in de keuze van een arbeidsdeskundige. Dit acht het Tuchtcollege echter onvoldoende om van belangenverstrengeling te spreken. Klager stelt verder dat verweerder zijn privacy heeft geschonden door de vertegenwoordigers van werkgever en bedrijfsarts zonder zijn toestemming te betrekken in de e-mailwisseling tussen klager en verweerder. Het Tuchtcollege acht de e-mailwisseling niet vertrouwelijk en ook niet privacy gevoelig. Echter acht het Tuchtcollege wel onzorgvuldig dat verweerder zonder toestemming van klager de vertegenwoordigers van werkgever en bedrijfsarts in het contact met klager heeft betrokken. De klacht is daarom gegrond, maar rechtvaardigt geen oplegging van een maatregel. Het Tuchtcollege geeft de beroepsgroep van arbeidsdeskundigen enige inzichten mee over het omgaan met een FML in de situatie dat daarover verschil van inzicht bestaat tussen partijen.

 

Uitspraak van het Arbeidsdeskundig Tuchtcollege SRA, hierna te noemen: “het Tuchtcollege”, op de klacht van:

“klager”

tegen

de register-arbeidsdeskundige, hierna te noemen: “verweerder”

  1. Procesverloop

1.1. Door middel van het websiteformulier is door klager op 20 juni 2022 een klacht over de handelwijze van verweerder ingediend bij het secretariaat SRA. Bij het websiteformulier zijn een aantal bijlagen gevoegd: een uitwerking van de klacht met 5 bijlagen.

1.2. Op 23 augustus 2022 is door verweerder een verweerschrift ingediend.

1.3. De Arbeidsdeskundig Ombudsman SRA heeft op 6 november 2022 aan het secretariaat SRA laten weten, dat de behandeling van de klacht niet tot een oplossing heeft geleid en daarmee niet vruchtbaar is gebleken. Verder heeft de ombudsman met deze brief laten weten, dat aan klager is meegedeeld dat hij zijn klacht bij het Tuchtcollege kan indienen.

1.4. Per e-mail heeft klager op 22 november 2022 aan het secretariaat SRA tijdig laten weten dat de klacht aan het Tuchtcollege dient te worden voorgelegd.

1.5. Op 9 december 2022 heeft klager de klacht nog schriftelijk toegelicht.

1.6. Met de brief d.d. 3 januari 2023 is door verweerder op deze schriftelijke toelichting gereageerd.

1.7. De mondelinge behandeling van de klacht door het Tuchtcollege vond plaats op 2 februari 2023. Klager en verweerder zijn ter zitting verschenen. Door klager is ter zitting een pleitnota overgelegd. Klager en verweerder hebben ter zitting hun standpunten toegelicht en vragen van het Tuchtcollege beantwoord.

1.8. Het Tuchtcollege heeft aan het eind van de zitting aan klager en verweerder meegedeeld dat het onderzoek is gesloten en uitspraak zal worden gedaan.

  1. Feiten

2.1. Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op genoemde stukken, door het Tuchtcollege van de volgende feiten uitgegaan.

2.2. Klager is op 23 september 2020 ziek uitgevallen voor zijn werk bij de gemeente X.

2.3. In verband met de langdurige arbeidsongeschiktheid van klager is aan verweerder in juni 2021 door de gemeente X opdracht verleend om een beoordeling te geven van de arbeidsmogelijkheden van klager.

2.4. Over de door de bedrijfsarts opgestelde FML vindt op 11 juni 2021 overleg plaats tussen verweerder en de bedrijfsarts. Daarbij geeft de bedrijfsarts aan, dat werknemer zich niet kan vinden in de FML en van mening is dat er geen sprake is van beperkingen in het persoonlijk en sociale functioneren. De bedrijfsarts geeft aan dit anders te zien en blijft bij de opgestelde FML.

2.5. Op 14 juni 2021 verricht verweerder zijn arbeidsdeskundig onderzoek. Verweerder bezoekt de werklocatie. Op deze locatie vindt een gesprek plaats met vertegenwoordigers van de werkgever, de re-integratieadviseur HRM en de teammanager. Vervolgens spreekt verweerder met klager. Daarna vindt er een gezamenlijk overleg met de vertegenwoordigers van werkgever en klager plaats.

2.6. Op 16 juni 2021 stelt verweerder zijn rapportage op. Het concept daarvan stuurt hij op 17 juni 2021 aan de vertegenwoordigers van de werkgever en aan klager.

2.7. Naar aanleiding van het concept stelt klager op 17 juni 2021 per mail een aantal vragen aan verweerder. Daarop wordt door verweerder op 21 juni 2021 gereageerd. Klager reageert daar op 21 juni 2021 weer op met aanvullende vragen. Verweerder reageert daar dezelfde dag op en verzoekt klager uiterlijk 22 juni 2021 inhoudelijk te reageren zodat het rapport definitief kan worden gemaakt.

2.8. Klager geeft op 21 juni 2021 naar aanleiding van de reactie van verweerder zijn, zoals hij zelf aangeeft, “ongezouten” mening over het arbeidsdeskundig re-integratie onderzoek van verweerder.

2.9. Op 23 juni 2021 brengt verweerder een bezoek aan de fysieke werkplek van klager en maakt verweerder zijn rapport ‘Reïntegratieonderzoek’ definitief.

2.10. Verweerder reageert op 24 juni 2021 op de laatste mail van klager van 21 juni 2021 en stuurt daarbij het definitieve rapport mee. In de cc van zijn mail neemt verweerder de eerdergenoemde vertegenwoordigers van werkgever en de bedrijfsarts mee.

2.11. Op 25 juni 2021 reageert klager per mail op het definitieve rapport van verweerder en geeft aan het onderzoek van klager “waardeloos”, onvolledig en “respectloos” te vinden.

  1. De klacht

3.1. De klacht houdt, kort samengevat in, dat:

  1. verweerder niet onafhankelijk te werk is gegaan en de schijn van belangenverstrengeling heeft gewekt. Klager wijst daarbij op diverse feiten en omstandigheden die hierna bij de beoordeling van de klacht aan de orde komen;
  2. verweerder de privacy van klager heeft geschonden door vertrouwelijke e-mailwisseling, zonder toestemming van klager, te delen met derden.

3.2. Daarmee zou, zo vertaalt het Tuchtcollege de klacht naar de Gedragscode SRA, verweerder hebben gehandeld in strijd met de algemene toetsnorm van artikel 1 Gedragscode SRA, waarin, kort samengevat is vastgelegd, dat de arbeidsdeskundige bij zijn werkzaamheden de zorg in acht neemt  van een goed arbeidsdeskundige.

  1. Het verweer

4.1. Verweerder voert verweer. Daar wordt, voor zover nodig, in het hiernavolgende op ingegaan.

  1. De werkwijze van het Tuchtcollege

5.1. Op grond van artikel 11.2 van het Tuchtreglement SRA toetst het Tuchtcollege een klacht aan de Statuten, Reglementen en/of de Gedragsregels van de SRA (Gedragscode SRA) en de daaruit voortvloeiende jurisprudentie.

5.2. Volgens artikel 1 van het Tuchtreglement SRA is een klacht een “blijk van onvrede die betrekking heeft op een gedraging van een arbeidsdeskundige in die hoedanigheid”.

5.3. Het Tuchtcollege oordeelt op basis van de klacht uitsluitend over het gedrag van een arbeidsdeskundige. Bij de beoordeling van het handelen van de arbeidsdeskundige gaat niet om wat er achteraf gezien allemaal meer of anders had gekund of gemoeten. Door het Tuchtcollege wordt uitsluitend de vraag beantwoord of gezegd kan worden dat verweerder met het gedrag waarover wordt geklaagd, is gebleven binnen hetgeen ten tijde van het klachtwaardig geacht handelen binnen de beroepsgroep van arbeidsdeskundigen ter zake als norm was aanvaard. Het Tuchtcollege oordeelt niet over de inhoud van het werk en de inhoudelijke conclusies van verweerder. Ook de eventuele gevolgen van de handelwijze van verweerder voor de schade-afhandeling laat het Tuchtcollege buiten beschouwing. Uitsluitend de handelwijze van verweerder wordt beoordeeld.

5.4. In dit geval beoordeelt het Tuchtcollege dus of de handelwijze van verweerder bij het door hem in juni 2021 uitgevoerde arbeidsdeskundig onderzoek, dat heeft geleid tot de rapportage van verweerder van 14 juni 2021, voldoet aan de normen zoals vastgelegd in artikel 1 Gedragscode SRA.

  1. De overwegingen van het Tuchtcollege

6.1. Op grond van de genoemde feiten en hetgeen klager en verweerster over en weer hebben aangevoerd overweegt en oordeelt het Tuchtcollege als volgt.

Klachtonderdeel a

6.2. Onderdeel a van de klacht luidt, dat verweerder niet onafhankelijk te werk is gegaan en de schijn van belangenverstrengeling heeft gewekt. Daarmee zou verweerder hebben gehandeld in strijd met artikel 1 Gedragscode SRA.

Ter onderbouwing van deze stellingname wijst klager erop, dat verweerder gebruikmaakt van het briefpapier van de arbodienst, waar ook de bedrijfsarts onder valt. Verder is verweerder, volgens klager, niet onafhankelijk omdat verweerder vaker door de werkgever wordt ingeschakeld en aan klager geen mogelijkheid is geboden om zelf te kiezen. Klager voert verder aan, dat hij, doordat hij “maar een klein uurtje zijn zegje mocht doen”, onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn verhaal te doen. Volgens klager heeft verweerder op voorhand aangegeven, dat hij zijn rapport niet inhoudelijk zal wijzigen en niet zal aanpassen, tenzij sprake is van feitelijke onjuistheden. Er is door verweerder volgens klager geen deugdelijk onderzoek naar de werkplek van klager gedaan. Verder is door verweerder in zijn rapport volgens klager uitsluitend opgeschreven wat de werkgever verlangt. Ten slotte is volgens klager sprake van belangenverstrengeling omdat de behandelend medewerker van het UWV en verweerder elkaar vrij goed kennen (klager spreekt in dat verband van “matchfixing”) en genoemde re-integratieadviseur HRM van werkgever verweerder regelmatig inschakelt.

6.3. Dit onderdeel van de klacht is naar het oordeel van het Tuchtcollege ongegrond.

Hetgeen door klager in de stukken en ter zitting naar voren is gebracht is voor het Tuchtcollege onvoldoende om te oordelen dat verweerder niet onafhankelijk te werk is gegaan en de schijn van belangenverstrengeling heeft gewekt. Daarvan blijkt naar het oordeel van het Tuchtcollege niet uit de feiten en omstandigheden die klager aanvoert. Er is door verweerder naar het oordeel van het Tuchtcollege een zorgvuldig en onafhankelijk onderzoek gedaan. Er is overleg gepleegd met de bedrijfsarts, er heeft in voldoende mate hoor en wederhoor plaatsgevonden en voordat het rapport definitief is gemaakt is er gelegenheid geboden om op het concept daarvan te reageren. Ten slotte is door verweerder ook nog de fysieke werkplek van klager bezocht. Dat klager het onderzoek onvoldoende vindt en zich met de conclusies van verweerder niet kan verenigen, brengt niet met zich mee dat verweerder niet onafhankelijk te werk is gegaan. Het enkele feit dat de medewerker van het UWV en verweerder elkaar kennen en verweerder vaker in opdracht van de werkgever van klager handelt en er in die zin een relatie bestaat met vertegenwoordigers van werkgever, maakt naar het oordeel van het Tuchtcollege niet, dat gesproken kan worden van belangenverstrengeling.

Klachtonderdeel b

6.4. In onderdeel b van de klacht wordt erover geklaagd, dat verweerder de privacy van klager heeft geschonden door vertrouwelijke e-mailwisseling, zonder toestemming van klager, te delen met derden. Klager doelt daarbij op het feit dat verweerder, zonder zijn toestemming, in de cc van zijn mail van 24 juni 2021, waarmee hij reageert op de laatste mail van klager van 21 juni 2021, de eerdergenoemde vertegenwoordigers van werkgever en de bedrijfsarts heeft meegenomen, terwijl deze bij de daaraan voorafgaande mailwisseling niet betrokken waren en deze mailwisseling vertrouwelijk was.

6.5. Volgens het Tuchtcollege is geen sprake van privacygevoelige of vertrouwelijke c.q. geheime gegevens die door verweerder zonder toestemming van klager met derden zijn gedeeld. In die zin is dit onderdeel van de klacht volgens het Tuchtcollege ongegrond.

6.6.  Wel onzorgvuldig en in strijd met de algemene toetsnorm van artikel 1 Gedragscode SRA, acht het Tuchtcollege het feit, dat verweerder zonder toestemming van klager, de vertegenwoordigers van werkgever en de bedrijfsarts in de mailwisseling met klager is gaan betrekken. Het Tuchtcollege wijst erop dat de relatie tussen een arbeidsdeskundige en een betrokkene gekenmerkt wordt door een zekere mate van vertrouwelijkheid. Een arbeidsdeskundige dient er, zeker in een situatie waarin toch al sprake is van gespannen verhoudingen, op bedacht te zijn dat het ongevraagd betrekken van derden in een discussie met een betrokkene over zijn onderzoek en rapportage belastend kan zijn voor een betrokkene en afbreuk doet aan het vertrouwen en draagvlak dat nodig is voor zijn onderzoek. Een redelijk handelend arbeidsdeskundige stuurt naar het oordeel van het Tuchtcollege ongevraagd geen correspondentie met een betrokkene naar derden, in dit geval de opdrachtgever tevens werkgever, en de bedrijfsarts. Vooral niet in onderhavige situatie, waarin van verweerder op de hoogte was van de gespannen arbeidsrelatie en het verschil van inzicht met de bedrijfsarts over de FML. Dat in de mails van klager ook allerlei dingen over de vertegenwoordigers van werkgever en de bedrijfsarts gesteld werden, zoals verweerder ter verdediging van zijn handelwijze aanvoert, maakt dat volgens het Tuchtcollege niet anders. Het is niet aan verweerder als arbeidsdeskundige om daarin te treden. Verweerder had de discussie en daarop betrekking hebbende mailwisseling met klager tot klager moeten beperken en daar niet ongevraagd en zonder toestemming de werkgever en bedrijfsarts bij moeten betrekken. Het definitieve rapport had verweerder met één mail aan klager en de opdrachtgever kunnen versturen, terwijl klager in een afzonderlijke mail nog van een reactie op zijn laatste mail had kunnen worden voorzien.

  1. Slotsom

7.1. Gelet op het voorgaande komt het Tuchtcollege tot de slotsom dat de klacht, voor zover hiervoor aangegeven, gegrond is. Voor het overige is de klacht ongegrond.

7.2. Wellicht ten overvloede en niet specifiek betrekking hebbend op onderhavige klacht en de handelwijze van verweerder, geeft het Tuchtcollege naar aanleiding van de klacht voor de arbeidsdeskundige praktijk nog het volgende mee.

In een situatie als de onderhavige, waarin een arbeidsdeskundige zich begeeft in een gespannen arbeidsrelatie en waarin ook nog eens sprake is van een verschil van inzicht tussen een bedrijfsarts en een betrokkene over een FML, dient de arbeidsdeskundige uitermate zorgvuldig te opereren om te voorkomen dat de arbeidsdeskundige zelf partij wordt in het conflict. Het conflict wordt daar, zo leert de praktijk, alleen maar groter van. Dit stelt hoge eisen aan de communicatie en uitwisseling van informatie. Een arbeidsdeskundige dient in een dergelijke situatie bovendien de afweging te maken of er met voldoende draagvlak onderzoek kan worden gedaan. Doe als arbeidsdeskundige, zo nodig, op tijd een stap terug. Natuurlijk is de FML leidend voor de arbeidsdeskundige, maar, als de arbeidsdeskundige weet dat over die FML verschil van inzicht bestaat, kan het, naar de mening van het Tuchtcollege, voor het draagvlak van het onderzoek geen kwaad als de arbeidsdeskundige de betrokken partijen eerst vraagt om, via bijvoorbeeld een second opinion, uitsluitsel te krijgen over de FML. In sommige gevallen vraagt een arbeidsdeskundig onderzoek nu eenmaal meer tijd en zorgvuldigheid, aldus het Tuchtcollege.

Communiceer dat als arbeidsdeskundige ook met je opdrachtgever en geef betrokkenen de ruimte. Dat komt het draagvlak voor het arbeidsdeskundig onderzoek en vertrouwen in de beroepsgroep volgens het Tuchtcollege alleen maar ten goede.

  1. Maatregel

8.1. Vervolgens is de vraag aan de orde tot welke van de maatregelen genoemd in artikel 22 van het Tuchtreglement het gegrond verklaarde onderdeel van de klacht moet leiden.

8.2. Het Tuchtcollege heeft geconstateerd dat verweerder bij de behandeling van de klacht heeft getoond dat hij aanspreekbaar is op en inzicht toont in hetgeen van hem als register-arbeidsdeskundige wordt verwacht en zich goed bewust is van de eisen die in dat verband aan zijn werkwijze worden gesteld. Verder stelt het Tuchtcollege vast, dat verweerder zelf ook hoge eisen stelt aan de samenstelling en totstandkoming van zijn rapportages. Verweerder heeft daar in dit geval ook voor het grootste deel naar gehandeld. Bij de mailwisseling over zijn conceptrapport had verweerder naar het oordeel van het Tuchtcollege echter zorgvuldiger moeten handelen. Daar is verweerder terecht op aangesproken. Alles bij elkaar genomen acht het Tuchtcollege dit echter niet dermate ernstig dat dit tot een maatregel tegen verweerder zou moeten leiden. Daarbij komt dat over verweerder geen andere en/of eerdere klachten bij de SRA bekend zijn. Ten slotte laat het Tuchtcollege meewegen, dat de primaire doelstelling van het tuchtrecht voor register-arbeidsdeskundigen niet een bestraffende is, maar een verbeterende, gericht op het waarborgen van de kwaliteit van de dienstverlening door arbeidsdeskundigen.

8.3. Op grond van deze overwegingen is het Tuchtcollege van oordeel dat in dit geval kan worden volstaan met een gegrondverklaring van de klacht zonder de oplegging van een maatregel.

Beslissing

Het Tuchtcollege verklaart de door klager ingediende klacht deels, en uitsluitend voor zover hiervoor aangegeven, gegrond zonder oplegging van een maatregel.

Aldus gegeven op 23 februari 2023 door:

drs. M.C. van Meppelen Scheppink, voorzitter

F.M.L.J. Hoebink, lid

B.B. Gerringa, lid