Jurisprudentie

Uitspraak AT van 12 januari 2022 (zaaknummer: 21-70/AT)

Trefwoorden

Arbeidsdeskundig onderzoek verricht zonder klaagster daarin te betrekken. Feiten niet geverifieerd. Schijn van partijdigheid. Berisping.

Artikelen Gedragscode SRA

1, 2 en 3

Samenvatting

Arbeidsdeskundig onderzoek in werkgever-werknemersverhouding. Verweerder heeft klaagster niet ingelicht over zijn opdracht, de aard en het doel daarvan en zijn aanpak. Evenmin heeft verweerder klaagster betrokken bij het arbeidsdeskundig onderzoek. Verweerder heeft zijn concept alleen aan werkgever toegezonden. Verweerder heeft alleen diens reactie ontvangen, zijn rapport definitief gemaakt en dat uitsluitend aan werkgever verzonden en zijn opdracht afgerond. Verweerder is uitsluitend afgegaan op informatie van werkgever. Schijn van partijdigheid gewekt. De arbeidsdeskundige dient eigen onafhankelijke en professionele afwegingen te maken en zich daarbij primair te laten leiden door de Gedragscode SRA. En niet door de wensen van opdracht- en werkgevers. Waar die ruimte niet wordt geboden moet de arbeidsdeskundige pas op de plaats maken en zijn opdracht zo nodig teruggeven. Zeker als de Gedragscode in het geding is.

Uitspraak AT van 12  januari 2022 (zaaknummer: 21/70 AT)

Uitspraak van het Arbeidsdeskundig Tuchtcollege SRA, hierna te noemen: “het Tuchtcollege”, op de klacht van:

klaagster

Tegen

de arbeidsdeskundige,
hierna te noemen: “verweerder”,

  1. Procesverloop

1.1. Op 30 april 2021 is door klaagster met gebruikmaking van het websiteformulier een klacht over de handelwijze van verweerder ingediend bij het secretariaat SRA.

1.2. Op 1 juni 2021 is door verweerder een verweerschrift met 6 bijlagen ingediend.

1.3. De Arbeidsdeskundig Ombudsman SRA heeft bij brief van 20 augustus 2021 aan het secretariaat SRA laten weten, dat de behandeling van de klacht niet tot een oplossing heeft geleid en daarmee niet vruchtbaar is gebleken en aan klaagster is meegedeeld dat zij haar klacht aan het Tuchtcollege kan voorleggen.

1.4. Klaagster heeft aan het secretariaat SRA tijdig laten weten dat de klacht aan het Tuchtcollege dient te worden voorgelegd.

1.5. Met de brief van 3 september 2021 heeft klaagster de klacht schriftelijk nader toegelicht. Bij deze toelichting hoort 1 bijlage.

1.6. Op 8 oktober 2021 heeft verweerder op deze nadere toelichting gereageerd.

1.7. De mondelinge behandeling van de klacht door het Tuchtcollege vond digitaal plaats op 17 december 2021. Klaagster en verweerder zijn digitaal ter zitting verschenen. Klaagster en verweerder hebben hun standpunten toegelicht en vragen van het Tuchtcollege beantwoord.

1.8. Ter zitting is door klaagster aan verweerder verzocht om alsnog zijn arbeidsdeskundige rapportage in te trekken en het dossier van klaagster te vernietigen. Na een korte schorsing van de zitting, liet verweerder weten op dat moment niet aan het verzoek tegemoet te kunnen komen, dit verzoek wel in overweging te willen nemen, te willen bespreken met zijn werkgever en daar bij klaagster, buiten de zitting om, nog op terug te zullen komen.

1.9. Het Tuchtcollege heeft aan het eind van de zitting aan klaagster en verweerder meegedeeld dat het onderzoek is gesloten en uitspraak zal worden gedaan.

  1. Feiten

2.1. Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op genoemde stukken, door het Tuchtcollege van de volgende feiten uitgegaan.

2.2. Op 10 september 2020 heeft de werkgever van klaagster bij het UWV een ontslagvergunning aangevraagd in verband met langdurige arbeidsongeschiktheid van klaagster. In dat verband is op 25 september 2020 door een arbeidsdeskundige van het UWV een Deskundigenadvies Langdurig arbeidsongeschikt uitgebracht. In dit advies wordt aangegeven dat de verwachting is dat de arbeidsongeschiktheid van klaagster voor de bedongen arbeid blijft voortduren, maar dat niet is uitgesloten dat klaagster binnen 6 maanden zal herstellen voor de bedongen arbeid in aangepaste vorm en dat, als dit niet te realiseren is, de werkgever de (on)mogelijkheden bij de eigen werkgever inzichtelijk dient te maken overeenkomstig de daarvoor geldende regels.

2.3. In februari 2021 geeft de bedrijfsarts aan, dat klaagster belastbaar is voor het verrichten van werkzaamheden rekening houdend met de beperkingen van klaagster en een opbouw mogelijk is van 2×2 uur gedurende 3 weken met vervolgens een opbouw naar 3×2 uur. In verband met de vraag of de aan klaagster aangeboden re-integratieplek passend is, wil de werkgever een arbeidsdeskundig onderzoek uitvoeren in het kader waarvan de bedrijfsarts op verzoek van de werkgever op 16 maart 2021 een FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) opstelt.

2.4. Met e-mailbericht van 23 maart 2021 deelt de werkgever aan klaagster onder andere mee, dat op vrijdagmiddag 9 april 2021 door verweerder een arbeidsdeskundig onderzoek zal worden uitgevoerd. Aangegeven wordt dat verweerder op die dag van 15.30 tot 16.30 uur een (online) gesprek met klaagster heeft met aansluitend een gezamenlijke bespreking waaraan ook de werkgever zal deelnemen.

2.5. Per e-mail deelt verweerder op 13 april 2021 aan klaagster mee, dat aan hem door de werkgever om een arbeidsdeskundig onderzoek is gevraagd, dat klaagster geen gehoor heeft gegeven aan de uitnodiging voor de online-bespreking van 9 april 2021, dat verweerder klaagster die dag geprobeerd heeft telefonisch te bereiken en de voicemail van klaagster heeft ingesproken met het verzoek aan klaagster om verweerder terug te bellen. Verder wordt door verweerder aan klaagster meegedeeld:

“Indien ik niets van u verneem dan wordt het door werkgever aangevraagde arbeidsdeskundig onderzoek afgerond zonder dat u daar uw mening over hebt kunnen geven of een bijdrage aan hebt kunnen leveren. Ik ben voornemens dit aanstaande vrijdagmiddag (in concept) af te ronden.”

2.6. Klaagster reageert op dit e-mailbericht van verweerder op 15 april 2021 met een mail, waarin zij aangeeft dat zij het bericht van verweerder niet kan plaatsen en verweerder aanraadt om contact op te nemen met zijn opdrachtgever.

2.7. Diezelfde dag stuurt verweerder de reactie van klaagster door aan zijn opdrachtgever, de werkgever van klaagster, met de mededeling, dat voor hem alles duidelijk is en hij gaat proberen om morgen zijn conceptrapport af te ronden.

2.8. Op 16 april 2021 stuurt verweerder zijn conceptrapport aan de werkgever.

2.9. Na de reactie van de werkgever op het concept, wordt het rapport op 22 april 2021 door verweerder definitief gemaakt en aan de werkgever verzonden.

  1. De klacht

3.1. De klacht over de handelwijze van verweerder bij het door hem in april 2021 uitgevoerde arbeidsdeskundig onderzoek houdt, puntsgewijs samengevat in, dat:

  1. verweerder in strijd met artikel 1 Gedragscode SRA heeft gehandeld, door:
  2. het beschikken, gebruikmaken en interpreteren van persoonsgegevens zonder daartoe op rechtmatige wijze te zijn gemachtigd (aI);
  3. het onthouden van informatie over de te doorlopen procedure (aII);
  • het voeren van overleg met de bedrijfsarts zonder te beschikken over toestemming van klaagster (aIII);
  1. het, buiten medeweten van klaagster om, opstellen van een conceptrapportage, dit concept niet aan klaagster voor te leggen voor commentaar en dit concept wel (buiten medeweten van klaagster om) voor te leggen aan de opdrachtgever, werkgever van klaagster (aIV);
  2. een definitieve rapportage op te stellen waarin alleen de reactie van de werkgever is verwerkt en deze definitieve rapportage alleen aan werkgever als opdrachtgever toe te zenden (aV);
  3. verweerder in strijd met artikel 2 Gedragscode SRA heeft gehandeld, door:
  4. klaagster niet tijdig en niet volledig te informeren over zijn opdracht en de opdracht zonder betrokkenheid van klaagster uit te voeren (bI);
  5. -zonder toestemming en op onrechtmatige wijze informatie te vergaren en te gebruiken (bII);
  • bij de afweging van belasting en belastbaarheid onvolledige, onbetrouwbare, niet actuele en niet verifieerbare gegevens te gebruiken (bIII).
  1. verweerder in strijd met artikel 3 Gedragscode SRA heeft gehandeld, doordat:
  2. hij niet onafhankelijk heeft gehandeld en de schijn van partijdigheid heeft gewekt waardoor de rapportage van verweerder een bron van conflicten is geworden (cI);
  3. de rapportage van verweerder veel onjuiste feiten en aannames bevat (cII);
  • verweerder de grenzen van zijn deskundigheid als arbeidsdeskundige heeft overschreden (cIII);

3.2. Klaagster verzoekt het Tuchtcollege om aan verweerder een sanctie op te leggen, het arbeidsdeskundig rapport van verweerder ongeldig te verklaren en verweerder op te dragen het dossier van klaagster te vernietigen.

  1. Het verweer

4.1. Verweerder voert verweer tegen de klacht. Daar wordt, voor zover nodig, in het hiernavolgende op ingegaan.

  1. De werkwijze van het Tuchtcollege

5.1. Op grond van artikel 11.2 van het Tuchtreglement SRA toetst het Tuchtcollege een klacht aan de Statuten, Reglementen en/of de Gedragsregels van de SRA (Gedragscode SRA) en de daaruit voortvloeiende jurisprudentie.

5.2. Volgens artikel 1 van het Tuchtreglement SRA is een klacht een “blijk van onvrede die betrekking heeft op een gedraging van een arbeidsdeskundige in die hoedanigheid”.

5.3. Het Tuchtcollege oordeelt op basis van de klacht uitsluitend over het gedrag van een arbeidsdeskundige. Bij de beoordeling van het handelen van de arbeidsdeskundige gaat het niet om wat er achteraf gezien allemaal meer of anders had gekund of gemoeten. Door het Tuchtcollege wordt uitsluitend de vraag beantwoord of gezegd kan worden dat verweerder met het gedrag waarover wordt geklaagd, is gebleven binnen hetgeen ten tijde van het klachtwaardig geacht handelen binnen de beroepsgroep van arbeidsdeskundigen ter zake als norm was aanvaard. Het Tuchtcollege oordeelt niet over de inhoud van het werk en de inhoudelijke conclusies van verweerder. Uitsluitend de handelwijze van verweerder wordt beoordeeld.

5.4. Klaagster is van mening dat verweerder bij het door hem uitgevoerde arbeidsdeskundig onderzoek in april 2021 heeft gehandeld in strijd met de artikelen 1, 2 en 3 van de Gedragscode SRA.

Artikel 1 Gedragscode bevat de algemene toetsnorm (de zorg van een goed arbeidsdeskundige), artikel 2 Gedragscode betreft de verplichtingen van de arbeidsdeskundige met betrekking tot de aan de cliënt te verschaffen en de bij het onderzoek te vergaren informatie (betrouwbare, actuele en verifieerbare (medische) gegevens) en artikel 3 Gedragscode geeft aan welke eisen aan de rapportage van de arbeidsdeskundige worden gesteld.

Het Tuchtcollege beoordeelt naar aanleiding van de klacht dus of de handelwijze van verweerder bij het door hem uitgevoerde arbeidsdeskundig onderzoek in april 2021 voldoet aan de normen zoals vastgelegd in artikel 1, 2 en 3 Gedragscode SRA.

5.5. Voor alle duidelijkheid en ter voorlichting aan partijen, geeft het Tuchtcollege aan, dat het Tuchtcollege zich niet uitlaat over de vraag of wel of niet een arbeidsdeskundig onderzoek geboden was. Ook toetst het Tuchtcollege niet aan de Standaard Duurbelastbaarheid Arbeid 2005 van het UWV en laat het Tuchtcollege zich niet uit over de belasting en belastbaarheid van klaagster en de vraag of klaagster wel of niet (passende) werkzaamheden kan uitvoeren. Ten slotte is het Tuchtcollege niet bevoegd om, zoals door klaagster verzocht, de rapportage van verweerder ongeldig te verklaren en verweerder opdracht te geven het dossier te vernietigen. Het Tuchtcollege oordeelt uitsluitend of de klacht gegrond of ongegrond is en of krachtens artikel 20 Tuchtreglement, bij een gegrond verklaarde klacht, een, en zo ja welke, maatregel aan verweerder dient te worden opgelegd.

  1. De overwegingen van het Tuchtcollege

6.1. Op grond van de genoemde feiten en hetgeen klager en verweerder over en weer hebben aangevoerd overweegt en oordeelt het Tuchtcollege als volgt.

Gebruik persoonsgegevens

6.2. Klaagster verwijt verweerder dat hij, zonder toestemming van klaagster en daardoor op onrechtmatige wijze, informatie over klaagster heeft verzameld, beschikt heeft over persoonsgegeven van klaagster, van deze gegevens gebruik heeft gemaakt bij zijn onderzoek en deze gegevens heeft geïnterpreteerd (klachtonderdelen aI en bII).

6.3. Deze onderdelen van de klacht zijn naar het oordeel van het Tuchtcollege ongegrond. Het gaat hier om (persoons)gegevens die door de werkgever van klaagster in het kader van het arbeidsdeskundig onderzoek aan verweerder zijn verstrekt. Deze gegevens zijn door verweerder naar de mening van het Tuchtcollege vervolgens enkel gebruikt en verwerkt verenigbaar met het doel waarvoor de gegevens zijn verzameld, namelijk het doen van arbeidsdeskundig onderzoek. Het gebruik en de verwerking van de gegevens was ook noodzakelijk om de opdracht tot het doen van arbeidsdeskundig onderzoek uit te voeren. Zonder de betreffende gegevens kan een arbeidsdeskundige immers zijn werk niet doen. Daarvoor is geen toestemming van klaagster nodig. Het gebruik en de verwerking van de betreffende (persoons)gegevens door verweerder is naar het oordeel van het Tuchtcollege in overeenstemming met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en daarmee niet onrechtmatig.

Overleg met de bedrijfsarts

6.4. Verder verwijt klaagster verweerder, dat verweerder overleg heeft gepleegd met de bedrijfsarts zonder te beschikken over toestemming van klaagster (klachtonderdeel aIII).

6.5. Ook dit onderdeel van de klacht acht het Tuchtcollege ongegrond. Krachtens artikel 2 lid 2 Gedragscode SRA dient de arbeidsdeskundige zich ervan te vergewissen dat hij beschikt over betrouwbare, actuele en verifieerbare (medische) gegevens. In dat kader is het zorgvuldig als de arbeidsdeskundige contact opneemt met de bedrijfsarts als er in dit geval, zoals door verweerder toegelicht, sprake is van tegenstrijdigheden tussen de belastbaarheid zoals vastgesteld door de bedrijfsarts en informatie van het UWV. Bovendien is in dit geval sprake van niet-medische informatie die zonder toestemming van klaagster mocht worden gedeeld en gebruikt.

Buiten grenzen deskundigheid getreden

6.6. Volgens klachtonderdeel cIII heeft verweerder in zijn rapport de grenzen van zijn deskundigheid als arbeidsdeskundige overschreden. Ter zitting heeft klaagster toegelicht, dat dit betrekking heeft op het feit dat verweerder in zijn rapportage ook aandacht besteed aan de (volgens de werkgever moeizame) communicatie tussen de werkgever en klaagster, de spanningen in de verhoudingen, en de door de werkgever genoemde oplossingsmogelijkheden van een andere ‘casemanager’ bij de werkgever en mediation.

Daarmee zou verweerder zich in zijn rapport niet beperkt hebben tot zijn deskundigheidsgebied en in strijd met artikel 3 aanhef en onder d Gedragscode SRA hebben gehandeld.

6.7. Het Tuchtcollege volgt klaagster niet in deze stellingname. Naar het oordeel van het Tuchtcollege kan een arbeidsdeskundige de aard van de arbeidsrelatie tussen een betrokkene en de werkgever wel degelijk meenemen in zijn overwegingen bij de beoordeling van de re-integratiemogelijkheden.  Dit kan immers een voor de re-integratie en werkhervatting belemmerend aspect zijn. Opgemerkt zij bovendien dat verweerder geen oordeel geeft over de arbeidsrelatie, maar zich in zijn rapportage beperkt tot een weergave van de visie van de werkgever en zich aansluit bij de door werkgever geopperde inzet van mediation als mogelijke oplossing. Verweerder is daarmee volgens het Tuchtcollege niet buiten zijn deskundigheidsgebied getreden.

Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van het Tuchtcollege niet gehandeld in strijd met artikel 3 aanhef en onder d Gedragscode SRA en is ook dit onderdeel van de klacht ongegrond.

Toenaderingsverantwoordelijkheid

6.8. Klaagster verwijt verweerder, dat hij haar niet, althans niet tijdig en niet volledig heeft geïnformeerd over zijn opdracht en de te doorlopen procedure en de opdracht door verweerder zonder betrokkenheid van klaagster door verweerder is uitgevoerd door, buiten medeweten van klaagster om, een conceptrapportage op te stellen, dit concept uitsluitend voor een reactie aan de werkgever als opdrachtgever toe te zenden, na enkel een reactie van de werkgever een definitieve rapportage op te stellen en deze definitieve rapportage alleen aan de werkgever toe te zenden (klachtonderdelen aII, aIV en aV).

6.9. Het Tuchtcollege is van oordeel dat deze klachten gegrond zijn en overweegt het volgende.

6.10. In herhaalde uitspraken van het Tuchtcollege is gewezen op de toenaderings-verantwoordelijkheid van de arbeidsdeskundige.

De arbeidsdeskundige heeft de morele plicht om de cliënt te respecteren en alle relevante informatie te verschaffen. De arbeidsdeskundige heeft een eigen verantwoordelijkheid om, zo lang als dat nodig is, op redelijke wijze met de cliënt in gesprek te komen en te blijven. Dit uitgangspunt ligt ten grondslag aan de zeven artikelen die de Gedragscode SRA vormen.

6.11. Naar het oordeel van het Tuchtcollege is de handelwijze van verweerder bij het arbeidsdeskundig onderzoek in april 2021 in strijd met deze verantwoordelijkheid en is door verweerder gehandeld in strijd met de algemene toetsnorm van artikel 1 Gedragscode SRA (zorg van een goed arbeidsdeskundige) en met artikel 2 lid 1 (de aan de cliënt over de opdracht te verschaffen informatie). Het Tuchtcollege overweegt daarbij het volgende.

– Verweerder heeft klaagster niet ingelicht over zijn opdracht, de aard en het doel daarvan en zijn aanpak. Enkel de werkgever heeft aan klaagster, zonder inhoudelijke toelichting, per mail meegedeeld dat er op 9 april 2021 door verweerder een arbeidsdeskundig onderzoek wordt uitgevoerd.

– Verweerder heeft geen contact opgenomen met klaagster toen klaagster zich niet meldde voor het gesprek op 9 april 2021. Ook toen was het enkel de werkgever die klaagster meedeelde dat verweerder op 13 april 2021 telefonisch contact met haar zou opnemen.

– Eerst toen verweerder op 13 april 2021 geen telefonisch contact met klaagster kreeg, heeft hij een e-mail aan klaagster gezonden met, zonder enige inhoudelijk uitleg, het verzoek contact met hem op te nemen en de mededeling dat als klaagster niet reageert het onderzoek binnen enkele dagen wordt afgerond zonder dat klaagster een bijdrage heeft kunnen leveren.

– Ook toen klaagster met het e-mailbericht van 15 april 2021 aan verweerder liet weten zijn bericht niet te kunnen plaatsen, is door verweerder geen contact met klaagster opgenomen. Klaagster heeft van verweerder niets meer vernomen.

– In plaats daarvan en ondanks het gebrek aan contact met klaagster, heeft verweerder besloten om, de dag erna, zonder klaagster verder te informeren en bij zijn opdracht te betrekken, zijn conceptrapportage af te ronden en aan de werkgever te sturen.

– Na enkel de reactie van de werkgever, heeft verweerder zijn rapport op 22 april 2021 definitief gemaakt, het definitieve rapport uitsluitend aan de werkgever verzonden en zijn opdracht afgerond.

– Ter zitting is door verweerder erkend, dat zijn handelwijze, achteraf bezien, niet zorgvuldig was en hij zijn conceptrapportage op 16 april 2021 en ook zijn definitieve rapportage van 22 april 2021 niet alleen aan de werkgever, maar ook aan klaagster had moeten sturen. Verweerder heeft aangegeven dat de werkwijze op dit punt inmiddels ook is aangepast.

6.12. Het verweer van verweerder dat hij heeft gehandeld volgens de bij zijn werkgever voorgeschreven werkwijze en hij in opdracht van de werkgever van klaagster handelde, kan verweerder niet baten. Als arbeidsdeskundige dient verweerder zich niet, althans niet primair, te laten leiden de werkwijze van de werkgever en de instructies van de werkgever, maar door de Gedragscode van de SRA. Deze dient leidend te zijn voor de arbeidsdeskundige.

6.13. Ter voorlichting van de beroepsgrond overweegt het Tuchtcollege naar aanleiding van het vorenstaande ten overvloede nog het volgende.

De arbeidsdeskundige dient zich bij de uitvoering van zijn opdracht altijd bewust te zijn van zijn onafhankelijkheid en toenaderingsverantwoordelijkheid. Het Tuchtcollege wordt met een zekere regelmaat geconfronteerd met arbeidsdeskundigen die zich bij hun wijze van handelen te veel laten leiden door hetgeen de opdrachtgever of werkgever van de arbeidsdeskundige verwacht.

De neiging bestaat, zo ervaart het Tuchtcollege dat althans, om opdrachten altijd, soms tegen wil en dank en ten koste van zorgvuldigheid, af te ronden. Het Tuchtcollege beseft, dat het niet altijd eenvoudig is om die druk te weerstaan, maar wijst er met nadruk op dat de leidraad niet dient te zijn, dat ‘wie betaalt ook bepaalt’. De arbeidsdeskundige dient zijn eigen onafhankelijke en professionele afwegingen te maken en zich daarbij primair te laten leiden door de Gedragscode, niet door de wensen van opdracht- en werkgevers.

Waar die ruimte niet wordt geboden, dient de arbeidsdeskundige pas op de plaats te maken en zijn opdracht zo nodig terug te geven, zeker als de Gedragscode in het geding is.

Vergaring van informatie

6.14. De hiervoor beschreven handelwijze van verweerder brengt met zich mee dat verweerder bij het opstellen van zijn rapportage uitsluitend beschikte over de informatie van de werkgever. Verweerder heeft deze informatie niet geverifieerd bij klaagster en zich er, door het ontbreken van contact met klaagster, ook niet van vergewist of deze informatie volledig, actueel en betrouwbaar was. Dat brengt ook het risico met zich mee dat het definitieve rapport van verweerder onjuiste feiten en onvoldoende geverifieerde aannames bevat. Daarmee is door verweerder gehandeld in strijd met artikel 2 lid 2 Gedragscode SRA (vergaarde informatie) en artikel 3 aanhef en onder b en c Gedragscode SRA (eisen aan rapportages).

Dit brengt met zich dat het Tuchtcollege oordeelt dat de klachtonderdelen bIII (het bij de afweging van belasting en belastbaarheid gebruiken van onvolledige, onbetrouwbare, niet actuele en niet verifieerbare gegevens) en cII (onjuiste feiten en aannames in het rapport) gegrond zijn.

Schijn van partijdigheid

6.15. Ten slotte verwijt klaagster verweerder dat verweerder niet onafhankelijk heeft gehandeld en de schijn van partijdigheid heeft gewekt en de rapportage van verweerder een bron van conflicten is geworden (klachtonderdeel cI).

6.16. Naar het oordeel van het Tuchtcollege zijn door klaagster onvoldoende feiten en omstandigheid aangevoerd op grond waarvan geoordeeld kan worden dat verweerder bij zijn handelwijze niet onafhankelijk was. Wel heeft verweerder door zijn wijze van handelen en de manier waarop hij de belangen en positie van klaagster heeft veronachtzaamd naar het oordeel van het Tuchtcollege de schijn van partijdigheid gewekt. Daarmee heeft verweerder niet de zorg van een goed arbeidsdeskundige betracht en gehandeld in strijd met de algemene toetsnorm van artikel 1 Gedragscode SRA. Dit klachtonderdeel is daarmee eveneens gegrond.

  1. Slotsom

7.1. Gelet op het voorgaande komt het Tuchtcollege tot de slotsom dat de klacht, voor zover hiervoor aangegeven, gegrond is. Voor het overige is de klacht ongegrond.

  1. Maatregel

8.1. Vervolgens is de vraag aan de orde tot welke van de tuchtmaatregelen genoemd in artikel 20 van het Tuchtreglement het gegrond verklaarde onderdeel van de klacht moet leiden.

8.2. Verweerder is met zijn handelwijze naar het oordeel van het Tuchtcollege in veel opzichten ernstig tekortgeschoten.

Op de nodige momenten heeft verweerder bij de uitvoering van de opdracht verzuimd om te reflecteren op zijn handelwijze en om zichzelf te corrigeren, waar de mogelijkheden daarvoor beslist aanwezig waren, zeker toen klaagster op 15 april 2021 aan verweerder aangaf zijn bericht niet te kunnen plaatsen. Het Tuchtcollege is van mening dat verweerder zeer onzorgvuldig heeft gehandeld en niet de zorg van een goed arbeidsdeskundige jegens klaagster heeft betracht. Daar is verweerder door klaagster terecht op aangesproken en dit dient ook tot een maatregel tegen verweerder te leiden.

8.3. Bij de bepaling van de zwaarte van de maatregel laat het Tuchtcollege zich leiden door de volgende overwegingen. Over verweerder zijn geen andere en/of eerdere klachten bij de SRA bekend. Ook is door verweerder erkend dat hij de conceptrapportage en definitieve rapportage ook aan klaagster had moeten toesturen. Daarbij zij echter tegelijkertijd aangetekend dat dit een erkenning achteraf is en deze erkenning pas ter zitting bij het Tuchtcollege plaatsvond.

8.4. Op grond van al deze overwegingen is het Tuchtcollege van oordeel dat in dit geval niet kan worden volstaan met de oplegging van de lichtste maatregel die artikel 20.1 Tuchtreglement kent, namelijk die van een waarschuwing (artikel 20.1 aanhef en onder a Tuchtreglement), maar aan verweerder de maatregel van een berisping (artikel 20.1. aanhef en onder b Tuchtreglement) dient te worden opgelegd.

Beslissing

Het Tuchtcollege verklaart de door klaagster ingediende klacht gegrond, voor zover hiervoor aangegeven, en legt aan verweerder de maatregel van een berisping op.

Aldus gegeven op 12 januari 2022 door:

  1. drs. M.C. van Meppelen Scheppink, voorzitter
  2. Boulonois, lid

F.M.L.J. Hoebink, lid