vrijdag 30 december, 2005

Volgens de Rechtbank Maastricht bevat het CBBS systeem nog steeds structurele onvolkomenheden. De passage m.b.t. tot het CBS systeem is in de tekst vet gemaakt:

 
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht

Procedurenummer: AWB 05 / 140 WAO

Uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken

inzake

[A],
wonende te Geleen, eiser,

tegen

de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Maastricht),
gevestigd te Amsterdam, verweerder.

Datum bestreden besluit: 21 december 2004
Kenmerk: B&B 451.043.10 MH
Behandeling ter zitting: 6 september en 27 september 2005

1. Ontstaan en loop van het geding

Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 21 december 2004 heeft verweerder een door eiser ingediend bezwaarschrift van 24 augustus 2004 tegen een door verweerder genomen besluit ingevolge de Wet op de arbeids-ongeschikt-heids-verzekering (hierna: WAO) van 16 juli 2004 ongegrond verklaard.

Tegen eerstgenoemd besluit is op 25 januari 2005 door eiser beroep ingesteld. Bij brief van 19 februari 2005 zijn de nadere gronden waarop het beroep berust bij de rechtbank ingediend.

De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan eiser gezonden, evenals het door verweerder op 15 april 2005 ingediende verweerschrift.

Bij brieven van 20 juli en 4 augustus 2005 heeft eiser op voormeld verweerschrift gereageerd. Bij schrijven van 25 augustus 2005 heeft verweerder nadere stukken ingediend, waaronder een rapportage van bezwaararbeidsdeskundige mr. J.J. van der Naald.

Het beroep is op 6 september 2005 behandeld ter zitting door de enkelvoudige kamer van de rechtbank, waar eiser in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. I.A.H. Olivers-Schuwirth, vergezeld van voornoemde bezwaararbeidsdeskundige.

Ter zitting is het onderzoek op grond van hetgeen bepaald is in artikel 8:64, eerste lid, van de Awb, geschorst ten einde verweerder in de gelegenheid te stellen de door de rechtbank verzochte stukken in te zenden. Verweerder heeft vervolgens op 13 september 2005 de nadere stukken ingezonden, te weten het medisch onderzoeksverslag van 1 juli 2004, de brief van revalidatie-arts M.A.B.M. Danen van 1 maart 2004 alsmede het neuropsychologisch rapport van S. Hoogerwerf van 6 februari 2004.

Eiser heeft bij fax van 16 september 2005 de rechtbank nog nadere stukken doen toekomen, te weten zijn reactie d.d. 29 december 2004 op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts C.G. van der Kooij van 3 november 2004 en de naar aanleiding van deze reactie aangepaste versie van deze rapportage van 10 januari 2005.

De rechtbank heeft op grond van artikel 8:10, tweede lid, van de Awb vervolgens het onderhavige geschil doorverwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.

Het beroep is op 27 september 2005 behandeld ter zitting door de meervoudige kamer van deze rechtbank, waar eiser in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. I.A.H. Olivers-Schuwirth. Voorts zijn namens verweerder verschenen op de oproeping van de rechtbank bezwaararbeidsdeskundige mr. J.J. van der Naald en bezwaarverzekeringsarts J. Jonker.

2. Overwegingen

De feiten

Voordat eiser op 11 december 2001 ten gevolge van een ongeval op zijn werk arbeidsongeschikt is geworden, was hij als manager operations werkzaam bij Wetron Int. Transporten BV te Weert. Na aanvankelijk ingedeeld te zijn in de arbeidsongeschiktheidsklasse 65-80% ontvangt eiser met ingang van 11 februari 2004 een arbeidsongeschiktheidsuitkering berekend naar een mate van 45-55%, zulks in verband met nekklachten en vermoeidheidsklachten.

In het kader van een herbeoordeling is eiser opgeroepen voor het spreekuur van verzekeringsarts R. Leboux op 1 juli 2004. Deze verzekeringsarts heeft op basis van een onderzoek van eiser vastgesteld dat er sprake is van klachten die de functionele mogelijkheden van eiser beperken. De mogelijkheden van eiser zijn neergelegd in een Functionele Mogelijk-heden Lijst (FML). Eiser is onder andere beperkt ten aanzien van zware werkzaamheden, langdurige statische belasting en hantering van overmatige stress en werkdruk.

De arbeidsdeskundige M.L.J. Hinskens heeft in de rapportage van 15 juli 2004 aangegeven dat met inacht-neming van de vastgestelde mogelijkheden nog voldoende functies voor eiser beschikbaar zijn. Gelet op het maatmaninkomen enerzijds en de resterende verdiencapaciteit anderzijds is het loonverlies vast te stellen op 60,63%. Dit resulteert in een arbeidsongeschiktheids-klasse van 55-65%.

Bij besluit van 16 juli 2004 heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 1 juli 2004 gewijzigd in 55-65%.

Tegen dit besluit is door eiser bezwaar gemaakt. Eiser heeft hierbij – kort gezegd – aangevoerd dat hij geen veertig uur per week kan werken. Voorts is door eiser bezwaar gemaakt tegen een aantal van de door de verzekeringsarts in de FML aangegeven beperkingen.

Eiser is in de gelegenheid gesteld om op 26 oktober 2004 op het bezwaar te worden gehoord. Van het horen is een verslag opgemaakt.

Daarop heeft de bezwaarverzekeringsarts C.G. van der Kooij in de rapportage van 3 november 2004 aangegeven dat de primaire verzekeringsarts met alle klachten van eiser rekening heeft gehouden en dat de beperkingen correct en volledig in de FML zijn weergegeven. De bezwaarverzekeringsarts heeft hierbij gegevens van de behandelend sector van eiser betrokken, onder andere de brieven van revalidatie-arts M.A.B.M. Danen van 1 maart en 3 juni 2004. Naar aanleiding van de reactie van 29 december 2004 van eiser heeft de bezwaarverzekeringsarts op 10 januari 2005 voornoemde rapportage aangepast, echter de conclusie, zoals hiervoor weergegeven, is daarbij ongewijzigd gebleven.

Het besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt verweerders standpunt ten grondslag dat de bezwaren geen aanleiding vormen tot herziening van de medische grondslag waarop de primaire beslissing is gebaseerd.

Het beroep

In beroep is wederom aangevoerd dat eiser niet in staat is om veertig uur per week in de geduide functies te werken. Voorts is eiser van mening dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische en praktische uitkomst van het door eiser gevolgde revalidatietraject via het Maaslandziekenhuis te Sittard.

Het verweerschrift

In het verweerschrift is door verweerder aangegeven dat, gezien de bij het verweerschrift gevoegde reactie van de bezwaarverzekeringsarts C.G. van der Kooij van 8 april 2005, geen reden bestaat om het ingenomen standpunt te wijzigen. Tevens heeft verweerder meegedeeld dat eiser inmiddels geschikt bevonden is voor een aangepaste voltijdse functie bij zijn werkgever. Het daartoe opgestelde verslag van arbeidsdeskundige Hinskens van 16 maart 2005 heeft verweerder ter informatie bijgevoegd.

Reactie op het verweerschrift

Eiser heeft op 20 juli 2005 een nadere reactie op het verweerschrift ingezonden. Daarbij heeft hij een schema gevoegd, waaruit blijkt dat de geduide (reserve-)functies ook volgens de op 1 juli 2004 door de verzekeringsarts opgestelde FML niet als passend zijn te beschouwen. Verder is het eiser onduidelijk, waarom verweerder de rapportage van de arbeidsdeskundige van 16 maart 2005 heeft overgelegd, nu zijn bezwaarschrift tegen deze rapportage niet-ontvankelijk is verklaard vanwege het feit dat het een advies betreft. Bij brief van 4 augustus 2005 heeft eiser vervolgens uitgebreid commentaar gegeven op voornoemde arbeidsdeskundige rapportage.

Geselecteerde functies na aanpassingen CBBS

Door verweerder zijn op 25 augustus 2005 in verband met de door de Centrale Raad van Beroep vereiste aanpassingen van het CBBS-systeem nadere stukken ingediend, te weten de prints van de door het CBBS-systeem geselecteerde (reserve-)functies, zoals deze eruit zien na de doorgevoerde aanpassingen van het CBBS, alsmede een rapportage van bezwaararbeidsdeskundige Van der Naald, waarin deze ingaat op de geschiktheid van deze functies voor eiser. De bezwaararbeidsdeskundige is van mening dat de reservefunctie inpakker met sbc-code 111190 dient te vervallen in verband met overschrijdingen in de belastbaarheid van eiser. Dit heeft echter geen gevolgen voor de mate van arbeidsongeschiktheid.

De beoordeling

De rechtbank dient in dit geding te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.

De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.

Vooropgesteld moet worden dat eerst dan sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18 van de WAO, indien betrokkene, kort gezegd, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebre-ken geheel of gedeeltelijk buiten staat is met algemeen geaccepteerde arbeid te verdienen hetgeen gezonde personen met gelijke opleiding en ervaring gewoonlijk verdienen.
Bedoelde perso-nen worden in de praktijk aangeduid met het begrip maatman.
Bij de beantwoording van de vraag of iemand arbeidsongeschikt is in de zin van die wetge-ving, en zo ja in welke mate, zijn dus in het bijzonder de volgende factoren van belang:
– of de betrokkene medische beperkingen heeft;
– of en in hoeverre de betrokkene als gevolg daarvan buiten staat is met algemeen geaccepteerde arbeid een inkomen te verwerven.
Voorts dient in het oog te worden gehouden dat voorwaarde voor het recht op uitkering is dat het verlies aan verdienvermogen in vergelijking met de maatman ten minste 15% bedraagt voor de WAO.

Bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid maakt verweerder gebruik van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Het CBBS is in de plaats gekomen van het Functie Informatiesysteem (FIS). Het begrip "belastbaarheid" is daarbij vervangen door "functionele mogelijkheden". Deze mogelijkheden worden weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De rechtbank stelt, evenals de Centrale Raad van Beroep, voorop dat het CBBS in beginsel aanvaardbaar is als instrument om de mate van arbeidsongeschiktheid van een verzekerde te bepalen ingevolge de WAO, zoals neergelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (vgl. Centrale Raad van Beroep, 9 november 2004, o.a. LJN: AR4718, 03/3648 WAO).

De medische component van de schatting

Eiser is van oordeel dat de verzekeringsarts in de FML van 1 juli 2004 zijn beperkingen niet op alle aspecten juist heeft weergegeven. Zijn bezwaren richten zich met name tegen het feit dat hij in staat wordt geacht gemiddeld ongeveer 8 uur per dag en 40 uur per week te werken. Naar zijn opvatting is hierbij onvoldoende rekening gehouden met de uitkomst van het revalidatietraject dat hij heeft doorlopen. De onjuistheid van de FML heeft gevolgen voor de geschiktheid van de geduide functies en in tweede instantie voor de berekening van zijn loonverlies en indeling in de arbeidsongeschikheidsklasse van 55-65%.

Anders dan eiser is de rechtbank echter van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de daaruit voortvloeiende FML voor onjuist te houden. De rechtbank acht in dezen de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts Van der Kooij van 10 januari 2005 van doorslaggevende betekenis. Deze heeft in de rapportage geconstateerd dat bij de in de FML aangegeven beperkingen in voldoende mate rekening is gehouden met de klachten van eiser, aangezien een belangrijk deel niet objectiveerbaar blijkt. De rechtbank merkt op dat naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken dient te worden verstaan het op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet kunnen of mogen verrichten van de in aanmerking komende arbeid, resulterend in een relevant inkomensverlies ten opzichte van de maatman. Gelet op hetgeen eiser heeft aangevoerd omtrent zijn klachten en de eventuele gevolgen daarvan voor zijn arbeidsongeschiktheid, overweegt de rechtbank dat, indien eiser daarin zou worden gevolgd, een onvoldoende geobjectiveerde en derhalve een onjuiste uitleg zou worden gegeven aan het hiervoor bedoelde begrip arbeidsongeschiktheid. In dit verband merkt de rechtbank op dat de overgelegde brieven van revalidatiearts Danen van 1 maart en 3 juni 2004 geen objectieve aanwijzingen bevatten die eiser in zijn opvatting ondersteunen. Uit deze brieven blijkt met name niet dat eiser slechts tot maximaal 30 uur per week werken, zonder reistijd, in staat is, laat staan dat hiervoor een voldoende geobjectiveerde medische onderbouwing wordt gegeven. Het feit dat de maatschappelijk werkster van het Maaslandziekenhuis, die eiser bij het revalidatietraject heeft begeleid, tijdens de hoorzitting op 26 oktober 2004 eiser in zijn opvatting inzake de maximaal door hem te vervullen arbeidstijd heeft ondersteund, doet hier niet aan af en de rechtbank acht deze ondersteuning dan ook ontoereikend om de medische grondslag van de onderhavige schatting voor onjuist te houden.

De arbeidsdeskundige component van de schatting

Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.

De rechtbank stelt voorop dat door arbeidsdeskundige Hinskens na raadpleging van het CBBS drie functies zijn geduid en zes reservefuncties, welke eiser met inachtneming van de voor hem vastgestelde mogelijkheden nog zou kunnen vervullen. Deze functies zijn door verweerder vervolgens aan de onderhavige schatting ten grondslag gelegd. De aangepaste, voltijdse functie bij de werkgever van eiser, waarop de rapportage van arbeidsdeskundige Hinskens van 16 maart 2005 betrekking heeft, behoort niet tot voornoemde geduide (reserve-)functies. Nu de in het geding zijnde schatting niet (mede)gebaseerd is op deze aangepaste functie, dient deze en dienen de bezwaren, die eiser geuit heeft tegen de geschiktheid van deze functie, in dit geding buiten beschouwing te blijven. Mocht voornoemde rapportage leiden tot een wijziging van de arbeidsongeschiktheidsklasse van eiser, dan kan hij deze bezwaren inbrengen in een procedure gericht tegen een zodanig wijzigingsbesluit.

Ten aanzien van de geduide (reserve-)functies heeft de arbeidsdeskundige in zijn rapportage van 15 juli 2004 geen nadere toelichting of motivering gegeven inzake de geschiktheid hiervan in het licht van eisers FML. Volstaan is met de vermelding dat met de verzekeringsarts overleg is geweest over de belasting en dat deze waar noodzakelijk een toelichting heeft gegeven op de belastbaarheid.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraken van 9 november 2004 ten aanzien van het CBBS echter tevens overwogen dat er sprake is van een aantal in het oog springende onvolkomenheden, die in beginsel in de weg kunnen staan "aan een nog als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid van een schattingsbesluit met behulp van het CBBS in een concreet geval". Dit betekent dat zolang het CBBS met betrekking tot de onvolkomenheden ongewijzigd wordt gelaten, hoge eisen dienen te worden gesteld aan de verslaglegging en motivering van de in een concreet geval aan het betreffende schattingsbesluit ten grondslag gelegde verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige uitgangspunten. Uiterlijk bij het besluit op bezwaar dient de betreffende schatting te zijn voorzien van een zodanig deugdelijke toelichting en motivering, bijvoorbeeld neergelegd in de aan dat besluit ten grondslag te leggen rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en/of bezwaararbeidsdeskundige, dat op grond daarvan voldoende inzicht wordt geboden in, en een voldoende mogelijkheid tot toetsing wordt verschaft van, de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige grondslagen en uitgangspunten waarop de schatting berust.

Voor de gevolgen ingeval een schattingsbesluit op bezwaar niet voldoet aan voornoemde hoge eisen van motivering, maakt de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraken van 9 november 2004 onderscheid tussen een besluit op bezwaar van vóór 1 juli 2005 en een besluit op bezwaar van 1 juli 2005 of daarna. Dit onderscheid wordt gemaakt in verband met het feit dat verweerder een bepaalde termijn dient te worden gegund voor een meer structurele aanpassing van het CBBS. Bij het ontbreken van een toereikende motivering dient in beide gevallen het besluit op bezwaar in beginsel om die reden te worden vernietigd. Met betrekking tot een besluit op bezwaar van vóór 1 juli 2005 kan er echter aanleiding zijn de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel of gedeeltelijk in stand te laten, indien verweerder het besluit in de loop van de procedure bij de rechtbank alsnog voorziet van de ontbrekende toelichting, onderbouwing en/of motivering. Deze reparatiemogelijkheid dient echter niet meer geboden te worden bij een besluit op bezwaar van 1 juli 2005 of daarna.

De in het geding zijnde schatting van de arbeidsongeschiktheid van eiser is voorbereid met behulp van het CBBS, zoals dat systeem tot voor kort werd toegepast. Eerst tijdens de procedure voor de rechtbank is het CBBS aangepast met als doel de door de Centrale Raad van Beroep gesignaleerde onvolkomenheden op een meer structurele wijze op te heffen. Verweerder heeft de rechtbank vervolgens een rapportage van bezwaararbeidsdeskundige Van der Naald van 24 augustus 2005 doen toekomen, waarin deze in zijn algemeenheid ingaat op de doorgevoerde aanpassingen van het CBBS en voor wat de onderhavige schatting betreft meer specifiek op de geschiktheid van de geduide (reserve-)functies voor eiser gelet op de prints van deze functies, nà de aanpassingen van het CBBS.

Aangezien het in casu een besluit op bezwaar betreft van vóór 1 juli 2005 en daarvoor – zoals hiervoor aangegeven – ook nog in de fase van beroep de mogelijkheid bestaat voor het geven van een toereikende toelichting en motivering van de schatting, is de rechtbank van oordeel dat voor de beoordeling van deze toelichting van belang is of verweerder met de doorgevoerde aanpassingen de door de Centrale Raad van Beroep gesignaleerde onvolkomenheden heeft opgeheven.

Aanpassingen CBBS

Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraken van 9 november 2004 drie punten genoemd, die overigens niet zijn bedoeld als een uitputtende opsomming, maar die wel een aantal belangrijke en in het oog springende onvolkomenheden van het CBBS vormen, te weten:
1. de nummering van de belastbaarheidsaspecten in de FML stemt niet overeen met de nummering van de naar inhoud overeenkomende items in de lijsten met belastinggegevens van de functies;
2. signaleringen ten teken dat met betrekking tot een onderdeel of meerdere onderdelen van de functiebelasting sprake kan zijn van een overschrijding van de belastbaarheid van de betrokken verzekerde op dat punt of op die punten, komen niet in de dossiergegevens terecht. Als gevolg hiervan laat het zich voor anderen dan functionarissen van verweerder niet goed controleren of terecht het standpunt is ingenomen dat de totale belasting van een functie binnen de medische mogelijkheden van een betrokkene blijft;
3. het feit dat de FML niet-matchende beoordelingspunten, dat wil zeggen: niet op de lijsten met functiebelastingen voorkomende beoordelingspunten, kent, die door het systeem niet worden vergeleken, maakt het in beginsel mogelijk dat functies door het systeem worden geselecteerd als potentieel passende functies – om reden dat bij vergelijking door het systeem van de matchende beoordelingspunten niet gebleken is van onaanvaardbare overschrijdingen van de belastbaarheid van de betrokken verzekerde – terwijl de betreffende functies bij die selectie eigenlijk als niet, of niet zonder meer, geschikt zouden moeten zijn aangemerkt, aangezien ze een aanmerkelijke belasting kennen op onderdelen waarvoor de betrokken verzekerde volgens de niet-matchende belastbaarheidsaspecten van de FML evenzeer aanmerkelijk beperkt is.

Ten aanzien van het onder 1 genoemde bezwaar is de rechtbank van oordeel dat daaraan thans in voldoende mate is tegemoet gekomen gelet op de nummering van de belastingkenmerken in de FML, de volgorde en nummering van de belastingpunten van de functies, zoals deze blijkt uit de overgelegde uitdraaien "resultaat functiebeoordeling", en de daarop vermelde toelichting. De doorgevoerde aanpassing heeft tot gevolg dat het voor de betrokken verzekerde, diens eventuele gemachtigde, een eventuele derde belanghebbende als ook voor de rechter mogelijk is op een relatief eenvoudige wijze belastbaarheids- en belastinggegevens met elkaar te vergelijken.

Met betrekking tot de onder punt 2 vermelde onvolkomenheid merkt de rechtbank op dat thans in de uitdraaien van de geselecteerde functies in elk geval zichtbaar is, bij welke beoordelingspunten zich eventuele knelpunten en mogelijke overschrijdingen voordoen. Zulks is zichtbaar gemaakt door de vermelding van een M of een G. In zoverre is aan het tweede bezwaar van de Centrale Raad van Beroep tegemoet gekomen.

Naar de rechtbank uit de gegeven toelichting ter zitting op 27 september 2005 heeft begrepen, presenteert het systeem aan de arbeidsdeskundige echter een eventueel knelpunt/mogelijke overschrijding uitsluitend als een M. In bepaalde gevallen mag de arbeidsdeskundige dan een M veranderen in een G . Het verschil tussen een M en een G is hierin gelegen dat ingeval van een G de arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat de functiebelasting blijft binnen de in de FML aangegeven mogelijkheden en ingeval van een M de arbeidsdeskundige of in voorkomende geval de verzekeringsarts motiveert waarom de functie op dat beoordelingspunt geschikt is voor de betrokken verzekerde.

Het is de rechtbank gebleken dat de gevallen waarin het is toegestaan een motivering achterwege te laten, niet zodanig eenduidig zijn, dat het voor de hiervoor genoemde direct en indirect betrokkenen zonder meer duidelijk is waarom de belastbaarheid op het desbetreffende punt niet wordt overschreden. Niet alleen blijkt hiervoor kennis van de in het CBBS-handboek opgenomen definities te zijn vereist, maar bovendien is ter zitting naar voren gekomen dat de arbeidsdeskundige zelfstandig beslist of er sprake is van een marginale overschrijding van de aangegeven beperking dan wel van een incidentele piekbelasting, die uitgaat boven die beperking, in welke gevallen een functie als passend mag worden geaccepteerd. Ook is het de arbeidsdeskundige die in beginsel beslist of een belastingpunt blijft binnen een door een verzekeringsarts bij een belastingkenmerk in de FML gegeven nadere toelichting. Ondanks deze beslismomenten, die een nadere beoordeling verlangen, waarvoor enige deskundigheid is vereist, is de arbeidsdeskundige niet verplicht deze toe te lichten in zijn rapportage, doch kan volstaan met het veranderen van een M in een G.

Ter zitting van de rechtbank op 27 september 2005 is verder gebleken dat de hiervoor beschreven werkwijze een essentieel onderdeel uitmaakt van de aanpassingen, die naar aanleiding van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 9 november 2004 zijn doorgevoerd. Hoewel de rechtbank zich bewust is van het feit dat verweerder bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid enige beoordelingsruimte toekomt, hetgeen ook geldt voor de systematiek die verweerder daarvoor hanteert, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in casu deze beoordelingsruimte overschrijdt. Verweerder voldoet naar het oordeel van de rechtbank door vorenbedoelde werkwijze te hanteren niet aan de eisen inzake inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid, die voor de Centrale Raad van Beroep bij de formulering van de aan het CBBS klevende onvolkomenheden uitgangspunt zijn geweest. Aan deze eisen wordt wel voldaan, indien alle door het systeem gesignaleerde knelpunten/mogelijke overschrijdingen zijn voorzien van een – zo mogelijk korte – schriftelijke motivering, waarin de beweegredenen worden vermeld om een geselecteerde functie geschikt te achten voor de betrokken verzekerde. Op deze wijze is ook beter te beoordelen of een arbeidsdeskundige, in het licht van de aangegeven beperkingen in de FML, heeft mogen volstaan met het geven van een zelfstandig oordeel, of in het kader van de vereiste zorgvuldigheid in overleg met de verzekeringsarts had moeten treden.

Voor wat het onder punt 3 genoemde bezwaar betreft is de rechtbank van oordeel dat de systeemaanpassing toereikend is, mits daarbij wordt voldaan aan het motiveringsvereiste, zoals door bezwaararbeidsdeskundige Van der Naald in zijn rapportage is vermeld. Hoewel ook na de aanpassing het systeem mogelijk functies selecteert, die in verband met het feit dat het systeem nog steeds geen vergelijking toepast van de zogenaamde niet-matchende punten, eigenlijk als niet, of niet zonder meer, geschikt zouden moeten zijn aangemerkt, wordt in de uitdraai onder "functiebelasting en selectiegegevens" wel zichtbaar gemaakt dat in de FML een beperking is aangegeven inzake een niet-matchend punt. Dit gebeurt door een * en de vermelding van het desbetreffende belastingkenmerk. Een en ander betekent voor de arbeidsdeskundige en/of in voorkomend geval de verzekeringsarts dat nog nader beoordeeld dient te worden of de door het CBBS geselecteerde functie blijft binnen de in de FML aangegeven beperking met betrekking tot het niet-matchend punt. Door bezwaararbeidsdeskundige Van der Naald is in zijn rapportage uitdrukkelijk aangegeven dat een niet- matchend punt (*) door de arbeidsdeskundige nader gemotiveerd dient te worden. Mits aan deze motiveringseis met betrekking tot alle niet-matchende punten is voldaan, is voor een ieder voldoende inzichtelijk waarom de desbetreffende functies gelet op deze punten passend worden geacht.

Uit het bovenstaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat de aanpassingen van het CBBS, zoals deze door verweerder zijn doorgevoerd, niet op alle punten voldoen aan de eisen van inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid, die aan het CBBS moeten worden gesteld en dat er nog steeds sprake is van een structurele tekortkoming van het systeem. Dit oordeel heeft voor besluiten op bezwaar van 1 juli 2005 en daarna tot gevolg dat deze in voorkomende gevallen door de rechtbank zullen worden vernietigd, indien deze een motivering zoals hiervoor met betrekking tot de punten 2 en/of 3 aangegeven, ontberen.

Voor het onderhavige bestreden besluit, dat dateert van vóór 1 juli 2005, betekent het bovenstaande het volgende.

De rechtbank heeft geconstateerd dat ook in de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige Van der Naald van 24 augustus 2005 op de niet-matchende punten niet nader is ingegaan. Nu in de FML van eiser met betrekking tot vijf van deze punten hetzij een beperking is opgenomen hetzij een nadere toelichting is gegeven, had een motivering waarom de geselecteerde (reserve-)functies blijven binnen de grenzen van hetgeen door de verzekeringsarts op die punten is aangegeven, niet mogen ontbreken. Dit klemt temeer, aangezien bezwaararbeidsdeskundige Van der Naald ter zitting van de rechtbank op 27 september 2005 heeft verklaard de als eerste geduide functie van acquisiteur (Sbc Code 516180) bij nader inzien niet als passend voor eiser te beschouwen. Eiser is gezien de FML beperkt in het hanteren van overmatige stress en werkdruk (een niet-matchend punt), hetgeen niet in overeenstemming is met de dagelijkse deadline, die bij de functie van acquisiteur als belastingpunt wordt genoemd. De rechtbank is dan ook van oordeel – niettegenstaande het feit dat de bezwaararbeidsdeskundige tijdens de zitting een aantal van de met een G aangegeven matchende punten in afdoende mate nader heeft toegelicht voor wat betreft de geschiktheid van de functie op dat punt voor eiser – dat de onderhavige schatting voor wat de arbeidsdeskundige component betreft een deugdelijke toelichting en motivering ontbeert.
Het bestreden besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Voor het in stand laten van de rechtsgevolgen ziet de rechtbank geen aanleiding.

Van op grond van artikel 8:75 van de Awb in aanmerking te nemen proceskosten aan de zijde van eiser is de rechtbank niet gebleken.

Op grond van de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Awb wordt als volgt beslist.

3. Beslissing

De rechtbank Maastricht:

1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;

2. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser;

3. bepaalt dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,00 wordt vergoed door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.

Aldus gedaan door mr. M.A.H. Span-Henkens voorzitter, en mrs. R.E. Bakker en R.J.G.H. Seerden in tegenwoordigheid van mr. J.H. van Hoof als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2005 door mr. Span-Henkens voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.

    w.g. J.H. van Hoof      w.g. M. Span-Henkens

      Voor eensluidend afschrift,
        de griffier,

 

Verzonden: 2november 2005

 

Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.

Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
 
 
 
 
 

Laatste nieuws